De meeste ontleders in de oceaan op elk trofisch niveau kunnen worden omschreven als dieren of microben. Dierlijke afbrekers leven als aaseters, meestal op de zeebodem, en microbiële afbrekers zoals bacteriën kunnen op bijna elk oppervlak worden aangetroffen of vrij in het water drijven.
Dierlijke afbrekers in de oceaan kunnen uit vrijwel elk fylum afkomstig zijn. Schaaldieren zijn bijzonder geschikt voor het leven als aaseters. Krabben, kreeften en sommige garnalensoorten leven voornamelijk of uitsluitend van de resten van dode dieren. Onder de vissen leven de afbrekers meestal op of nabij de bodem. De slaaphaai en de slijmprik zijn ijverige aaseters die vaak te zien zijn terwijl ze zich voeden met de karkassen van dode walvissen. Filtervoeders zoals zeepokken en sommige koralen ontlenen ook veel of al hun energie aan de zogenaamde zeesneeuw, de constante regen van organisch afval uit ondiep water.
Microben zijn in overvloed aanwezig in de oceaan en velen van hen leven van dood plantaardig en dierlijk materiaal. Sulfofiele bacteriën kunnen op diepte floreren en men kan kolonies ervan zien groeien op botten die zich op de zeebodem hebben gevestigd. Deze bacteriën extraheren lipiden uit botweefsel en geven waterstofsulfide vrij als afvalproduct.